Hoogte goodwill in geschil in procedure tegen beschikking vaststelling storting op aandelen bij inbr

15 november 2002 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AD8772 Zaaknr: 36025

Onder de wet IB 1964 was het mogelijk om een onderneming fiscaal geruisloos in te brengen in een BV. De in de onderneming aanwezige goodwill werd dan, na aftrek van de latente belastingclaim, omgezet in aandelenkapitaal zonder heffing van inkomstenbelasting. De hoogte van de goodwill is vele malen de inzet geweest van geschillen met de belastingdienst. In de onderhavige casus gaat een vennoot in een VOF uit van een goodwill van ƒ 1.800.000, waarvan ƒ 1.200.000 aan hem toekomt. Volgens de inspecteur bedraagt de goodwill niet meer dan ƒ 150.000 en het aandeel van de vennoot hierin ƒ 100.000. Uitgaande van de berekening van de inspecteur is op de aandelen veel minder dan het nominale bedrag gestort. In een beschikking stelt de inspecteur de storting op aandelen vast op een bedrag van ƒ 170.000. Het Hof volgt de opvatting van de inspecteur, maar berekent een hogere goodwill dan de inspecteur en komt dus tot een hoger gestort bedrag op de aandelen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof om de volgende reden. De vennoot had aangeboden om door middel van getuigenverklaringen te bewijzen, dat de exploitatie van de onderneming nog vele jaren kon worden voortgezet. Het Hof was van oordeel, dat voortzetting maar een beperkte periode zou duren. De goodwill werd berekend uitgaande van de beperkte periode. Het Hof had dat bewijsaanbod niet mogen negeren, vanwege de directe samenhang met de goodwillberekening. De zaak wordt verwezen naar Hof Amsterdam.