14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AT5508, 04/00259
Naar het oordeel van Hof Amsterdam heeft de afschaffing per 1 januari 2002 van de forfaitaire waardebepaling in de Successiewet bij de verkrijging van een bewoonde woning door een bepaalde groep verkrijgers tot gevolg dat de waarde in vrije staat het uitgangspunt is voor de heffing van het successierecht. Tot 1 januari 2002 mocht de waarde van een dergelijke woning op 60% van de verkoopprijs in onbewoonde staat worden gesteld. Door het vervallen van deze bijzondere bepaling geldt de algemene maatstaf van de waarde in het economische verkeer. De belanghebbende in deze procedure erfde van zijn overleden broer de helft van diens appartement. De andere helft was eigendom van de partner van de broer, die samen met de broer het appartement bewoonde. De belanghebbende was van mening dat bij de waardebepaling rekening moest worden gehouden met de economische realiteit, dat wil zeggen met het feit dat het appartementsdeel niet vrij opleverbaar was. Eerder deed het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch een uitspraak van die strekking. Hof Amsterdam volgde deze opvatting echter niet, omdat volgens het Burgerlijk Wetboek beide deelgenoten op ieder moment verdeling van het gemeenschappelijke goed konden vorderen. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad vormt het bestaan van een onverdeeldheid geen waardedrukkende factor.