14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AV0394, 39407
De gemeente Grootegast kende een rioolrecht dat werd geheven van de eigenaar van een op de gemeentelijke riolering aangesloten onroerende zaak. Een eigenaar van een aantal onroerende zaken was het niet eens met de hem opgelegde aanslagen, hoewel deze in overeenstemming waren met de belastingverordening. In de gemeente waren ongeveer 4000 onroerende zaken direct aangesloten op de gemeentelijke riolering. Ongeveer 600 in het buitengebied gelegen zaken waren noch direct noch indirect aangesloten op de riolering.Deze laatste zaken waren niet in de heffing van het rioolrecht betrokken. Voor Hof Leeuwarden was in geschil of de gemeente daardoor in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde. Volgens het Hof was er geen sprake van gelijke gevallen. De Hoge Raad oordeelde dat op grond van de gedingstukken geen andere conclusie mogelijk was dan dat sprake was van door de gemeente gevoerd beleid om de onroerende zaken in het buitengebied buiten de heffing te laten. Dat beleid berustte op de opvatting dat die zaken niet in de heffing konden worden betrokken omdat ze niet op de riolering waren aangesloten. Ook als deze opvatting onjuist zou zijn kon dat niet leiden tot cassatie. Als er sprake is van beleid dat berust op een onjuiste rechtsopvatting dat is gevoerd ten aanzien van een bepaalde groep belastingplichtigen en verder aannemelijk is dat het beleid zonder die onjuiste rechtsopvatting achterwege zou zijn gebleven kunnen alleen belastingplichtigen die behoorden tot deze groep met vrucht een beroep doen op toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel houdt niet in dat onjuist beleid ook moet worden toegepast op niet tot die groep behorende maar voor het overige voor de toepassing van de wettelijke regeling wel gelijke gevallen. De Hoge Raad wees het beroep op het gelijkheidsbeginsel af.