14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AN8735 Zaaknr: 39603
In een procedure voor de Hoge Raad is in geschil of de drempel voor het opleggen van een aanslag inkomstenbelasting van € 196 ook van toepassing is als er een te hoge voorlopige teruggaaf van de gecombineerde heffingskorting is geweest. Volgens Hof is de bedoeling van de wetgever om in dergelijke gevallen steeds een aanslag op te leggen. De Hoge Raad heeft dat oordeel bevestigd. Als daarbij al sprake is van ongelijke behandeling, zoals de belanghebbende heeft aangevoerd voor het Hof, dan is er nog geen sprake van verboden discriminatie omdat de wetgever een ruime bevoegdheid heeft om daarvan af te wijken. Ook het beroep op de meerderheidsregel als onderdeel van het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen. De belanghebbende voerde aan, dat in veel gevallen de niet-verdienende partner geen aangifte doet van het overgehevelde 'box-3-inkomen'. Daardoor vindt geen correctie plaats van de eerder verleende voorlopige teruggaaf. Dat beroep is door het Hof afgewezen. Volgens de Hoge Raad is dat terecht, omdat de meerderheidsregel alleen van toepassing is op bekende gevallen.