ABP-pensioen blijft overheidspensioen

5 december 2008 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNBB4366, 43722

De belastingheffing over pensioenen in internationaal verband wordt veelal geregeld in verdragen ter voorkoming van dubbele belasting. Overheidspensioenen zijn meestal belast in het land van oorsprong, terwijl particuliere pensioenen meestal in het woonland belast zijn. Een inwoner van Duitsland die jarenlang gewerkt heeft voor een Nederlandse overheidsinstelling had recht op een pensioen dat was geregeld in de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (de ABP-wet). De uitvoering van die wet was ondergebracht bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) dat aanvankelijk een publiekrechtelijke rechtspersoon was. Met ingang van 1 januari 1996 is het ABP geprivatiseerd en is het vermogen van het ABP overgegaan op de Stichting Pensioenfonds ABP. Per gelijke datum is de ABP-wet ingetrokken. De vraag was of het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland het heffingsrecht over het pensioen toewijst aan Nederland of aan Duitsland. Hof Den Bosch was van oordeel dat het heffingsrecht toekwam aan Nederland. Het Hof baseerde dat oordeel op een arrest van de Hoge Raad uit 1994. Volgens dat arrest is bepalend of het pensioen is opgebouwd in overheidsdienst om een pensioen als overheidspensioen aan te merken. De Hoge Raad heeft in cassatie tegen de uitspraak van het Hof opgemerkt dat het door het Hof bedoelde arrest nog steeds geldt.