14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AV2098, 03/04470
Tot de verkoop van haar deelneming in 1994 hield een BV zich bezig met houdster- en managementactiviteiten. De jaarlijkse omzet bedroeg meer dan ƒ 200.000. Na de verkoop van de deelneming verrichtte de BV vrijwel geen activiteiten meer. In de jaren 1995 tot en met 1998 bedroeg de omzet niet meer dan ƒ 10.000 per jaar. De resterende activiteiten waren dermate beperkt in omvang dat Hof Amsterdam van oordeel was dat de BV haar onderneming in 1994 had gestaakt. Vervolgens werden de aandelen in de BV verkocht. De na de verkoop gemaakte winsten kwamen niet meer hoofdzakelijk ten goede aan de oorspronkelijke aandeelhouder. De verliezen die voor de staking van de onderneming waren ontstaan konden niet worden verrekend met winsten die werden behaald na de verkoop van de aandelen. De BV deed een beroep op door de belastingdienst opgewekt vertrouwen dat ook in het jaar 2000 de verliesverrekening zou worden toegepast. De BV had over eerdere jaren verzoeken om ambtshalve vermindering ingediend die zonder inhoudelijke beoordeling waren afgehandeld. Ook de aangifte vennootschapsbelasting 1999 waarin werd verzocht om verliesverrekening, werd zonder nader onderzoek gevolgd. Dat hield echter geen bewuste standpuntbepaling van de belastingdienst in. De BV kon daar niet het vertrouwen aan ontlenen dat verliesverrekening toch mogelijk was.