14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AY8649, 41178
Bij de registratie van een auto of een motorfiets in Nederland moet Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen (BPM) worden voldaan. Dat geldt niet alleen voor nieuwe auto’s en motoren, maar ook voor gebruikte. De BPM wordt geheven over de waarde van de auto. De waarde van een gebruikte auto is volgens een in de wet opgenomen tabel een bepaald percentage van de nieuwwaarde. Dit percentage is uitsluitend afhankelijk van de leeftijd. Differentiatie naar andere factoren die de waardevermindering mede bepalen zoals merk, model, kilometerstand, type aandrijving, technische staat of staat van onderhoud, vindt niet plaats. Volgens de Hoge Raad is deze tabel in strijd met het Europese recht, omdat niet duidelijk is of en in hoeverre en op welke wijze bij de vaststelling van de forfaitaire verminderingen in de tabel met andere factoren rekening is gehouden. In ieder geval kan door de afschrijvingstabel niet worden gegarandeerd dat de belasting op ingevoerde voertuigen niet hoger is dan de belasting die rust op de waarde van vergelijkbare voertuigen die al in Nederland zijn geregistreerd. Aan de hand van de tabel is niet voor een concreet voertuig vast te stellen of de tabel de werkelijke waardevermindering van dat voertuig weerspiegelt. De in de wet opgenomen mogelijkheid om tegenbewijs te leveren heeft niet tot gevolg dat het stelsel van heffing van BPM verenigbaar is met het Europese recht. Pas wanneer een belanghebbende kennis kan nemen van alle criteria die een rol hebben gespeeld bij de vaststelling van het uiteindelijke verlagingspercentage is het voor hem duidelijk op welke punten het leveren van tegenbewijs zinvol is. De Hoge Raad heeft in dit arrest nogmaals benadrukt dat de strijdigheid van de afschrijvingstabel niet betekent dat in het geheel geen BPM kan worden geheven. Hoeveel BPM verschuldigd is in deze casus zal Hof Amsterdam nu moeten vaststellen.