Aftrek elders belast vermindert verhoging gecombineerde heffingskorting

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AR6227, 03/03832

Iemand ontving bij voorlopige teruggaaf 2001 een bedrag van € 1.576 uitbetaald voor de gecombineerde heffingskorting. Zij koos er met haar fiscale partner voor om het voordeel uit sparen en beleggen in haar aangifte te verwerken. Onderdeel van het gemeenschappelijke vermogen was een woning in Duitsland. De aanslag is overeenkomstig de aangifte opgelegd. Over het box 3 inkomen moest € 546 aan belasting worden betaald. Dit bedrag werd verminderd met een aftrek elders belast over de waarde van de woning in Duitsland. Deze aftrek bedroeg € 351. Het te betalen bedrag aan belasting bleef dan net onder de aanslaggrens van € 196. In geschil was of de aanslag terecht was opgelegd. Die vraag is al in een andere procedure door de Hoge Raad in positieve zin beantwoord. De gecombineerde heffingskorting werd bij de aanslag verlaagd tot € 1.030. In geschil was verder of die verlaging juist was. De belanghebbende vond, dat de aftrek elders belast niet in mindering kon komen op de bij voorlopige teruggaaf verleende gecombineerde heffingskorting van € 1.576. In de Wet IB 2001 is bepaald, dat de verschuldigde inkomstenbelasting na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting wordt verminderd met het bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting. Dat betekende dat de inkomstenbelasting over de belastbare inkomsten uit de woning in Duitsland eerst moest worden verminderd met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het resterende bedrag van € 195 moest daarna worden verminderd met de gecombineerde heffingskorting van € 195.Als minstverdienende partner kwam de vrouw in aanmerking voor een verhoging van haar gecombineerde heffingskorting. Deze verhoging werd verlaagd met het bedrag van de belastingvermindering volgens regelingen ter voorkoming van dubbele belasting. Dit betekende dat de maximale verhoging van de gecombineerde heffingskorting € 1.030 bedroeg.