14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AU9025, BK-04/01386
Een in Nederland gevestigde vennootschap had in 1999 twee buitenlandse deelnemingen waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing was. Het betrof een belang van 15,8 % in een Oostenrijkse GmbH en een belang van 29,5 % in een Amerikaanse Incorporated. De Nederlandse vennootschap maakte in het jaar 1999 kosten die verband hielden met de deelnemingen ter grootte van respectievelijk ƒ 18.025 en ƒ 18.024. In het bezwaarschrift tegen de opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 1999 stelde de vennootschap zich op het standpunt gesteld dat de aftrekbeperking voor kosten van deelnemingen in strijd was met het EG-verdrag en verzocht zij om aftrek toe te staan van de kosten die verband hielden met de deelnemingen. De inspecteur liet wel de kosten die betrekking hadden op de Oostenrijkse deelneming in aftrek toe, maar niet de kosten die verband hielden met de Amerikaanse deelneming. Hof Den Haag deelde de opvatting van partijen dat de aftrekbeperking voor kosten van buitenlandse deelnemingen in principe in strijd is met het vrije verkeer van kapitaal met derde landen. Het EG-verdrag bevat echter een bepaling die inbreuken op het vrije verkeer mogelijk maakt voor op 31 december 1993 bestaande nationale bepalingen. De aftrekbeperking voor buitenlandse deelnemingskosten viel onder deze bepaling. De betreffende wetsbepaling is weliswaar eind 1996 aangepast, maar niet structureel. De aftrekbeperking is per die datum uitgebreid met valutaresultaten, maar de door de vennootschap gemaakte kosten vielen niet onder die categorie. Het Hof wees het beroep af.