Afwaardering deelneming

25 mei 2009 | Overig | jurisprudentie | LJN BI2873, AWB 08/4232 VPB

Een BV had in 2004 een 100% deelneming in een door haar eind 2003 opgerichte dochter-BV. Volgens de jaarrekening over het jaar 2004 was het eigen vermogen van de dochter-BV eind 2004 negatief. De moedermaatschappij waardeerde haar deelneming af tot nihil. De moeder waardeerde ook de vordering die zij had op de dochter-BV af.

Op deelnemingen is de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Deze houdt in dat voordelen uit de deelneming niet worden belast. In de eerste vijf jaren na de verwerving van een deelneming geldt een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling wanneer de waarde in het economische verkeer van de deelneming daalt beneden het opgeofferde bedrag. De moedermaatschappij kan de deelneming dan afwaarderen ten laste van haar winst.

De rechtbank Den Haag nam de jaarrekening per 31 december 2004 als uitgangspunt en stond het afwaarderingsverlies toe. De rechtbank was van oordeel dat de waarde in het economische verkeer van de deelneming nihil bedroeg.

De rechtbank stond ook afwaardering van de vordering op de deelneming toe. De waarde van de vordering was namelijk aantoonbaar lager dan de nominale waarde. De belastingdienst had afwaardering geweigerd omdat de lening op onzakelijke gronden zou zijn verstrekt. Volgens de rechtbank was afwaardering ook in dat geval ten laste van de winst mogelijk.