14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AT5629, 03/03663
De Nederlandse belastingdienst ontving in het jaar 2000 van de Belgische belastingdienst gegevens van Nederlandse cliƫnten van een bank in Luxemburg. Naar aanleiding hiervan startte de belastingdienst een onderzoek. Daaruit bleek dat iemand op 31 januari 1994 bij deze bank een rekening aanhield. Bij wijze van compromis kwam de belastingdienst met de belanghebbende overeen, dat er een navorderingsaanslag aan hem zou worden opgelegd. Onderdeel van de overeenkomst was dat de belanghebbende zijn recht om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen de navorderingsaanslag opgaf. Desondanks ging hij in bezwaar. De belastingdienst verklaarde hem niet ontvankelijk. Voor Hof Amsterdam was in geschil of de belanghebbende gebonden was aan de overeenkomst en dus niet in bezwaar of beroep kon gaan. De belanghebbende stelde dat hij door de belastingdienst onder druk was gezet om de overeenkomst te tekenen. De inspecteur was van mening dat de overeenkomst rechtsgeldig was. Daarom waren het bezwaar en het beroep niet-ontvankelijk. Naar het oordeel van het Hof waren het bezwaar en het beroep wel ontvankelijk. Omdat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig was waren partijen daaraan gebonden. Dat gold ook voor de bepaling in de vaststellingsovereenkomst waarin de belanghebbende afstand deed van het recht om bezwaar en beroep in te stellen. Daardoor kwam het Hof aan een (verdere) inhoudelijke beoordeling van de stellingen van de belanghebbende over de rechtsgeldigheid van de opgelegde navorderingsaanslag niet toe. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond.