Alleen naheffingsaanslag accijns als belanghebbende wist dat geen accijns was betaald

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN AN4672; 38481

De belastingdienst legde aan een groothandelaar in accijnsgoederen naheffingsaanslagen in de accijns van minerale oliën, brandstoffenbelasting, voorraadheffing en regulerende energiebelasting op voor een totaal van ƒ 14 miljoen met ƒ 3,6 miljoen boete. Het daartegen ingestelde beroep verklaarde Hof Den Haag ongegrond. Vaststond dat de groothandelaar van in Nederland gevestigde leveranciers partijen minerale olie heeft gekocht, die met tankwagens zijn vervoerd naar zijn bedrijfsadres. Het vervoer was niet door de groothandelaar verzorgd. Hij beschikte op de tijdstippen van levering niet over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats. Naar het oordeel van de Hoge Raad was naheffing slechts mogelijk als vaststond dat de groothandelaar op het tijdstip van levering wist of kon weten dat de minerale olie niet in de accijns was betrokken. Door daarmee geen rekening te houden motiveerde het Hof zijn oordeel niet voldoende of ging het uit van een onjuiste rechtsopvatting. De enkele constatering, dat de groothandelaar al meerdere jaren actief is zodat mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de geldende verplichtingen en dat hij de herkomst van de partijen olie niet heeft kunnen aangeven heeft volgens de Hoge Raad niet tot gevolg, dat hij wist of moest weten dat deze partijen niet overeenkomstig de Wet in de heffing waren betrokken. De uitspraak van het hof is vernietigd; de zaak is verwezen naar Hof Amsterdam.