31 oktober 2006 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJNAZ3280, 04/01321
Aan een jarenlang dienstverband kwam na een reorganisatie een einde. De werknemer bedong een ontslagvergoeding van ƒ 25.000 per jaar gedurende acht jaren. Deze ontslagvergoeding werd gegoten in de vorm van een optieovereenkomst. De werknemer verwerkte de jaarlijkse betalingen niet in zijn aangifte inkomstenbelasting; de werkgever merkte de betalingen niet aan als loon en droeg geen loonbelasting af. Na een boekenonderzoek bij de werkgever legde de inspecteur navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op aan de werknemer met boetes. Volgens Hof Arnhem was bij het ontslag het recht op acht uitkeringen van elk ƒ 25.000 bedongen en niet het recht op één bedrag van ƒ 200.000 dat in termijnen zou worden uitbetaald. Daarmee was ook de regeling voor uitkeringen die op ongebruikelijke tijdstippen werden betaald niet van toepassing. Toepassing van die regeling zou hebben moeten leiden tot belastingheffing in 1996. Omdat elke uitkering op zichzelf stond was er geen sprake van uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven inkomen. Dat had tot gevolg dat op de uitkeringen in de jaren 1998 tot en met 2000 het destijds geldende bijzondere tarief niet van toepassing was.