14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AR5377, BK-02/00570;LJN: AR5378, BK-02/00582
Iemand had een belang in een Duitse stille vennootschap (Stille Gesellschaft, hierna: SG) die hij was aangegaan met een Duitse GmbH. Dat bleek uit zijn aangiften inkomstenbelasting/vermogensbelasting over de jaren vanaf 1982. Uit deze aangiften en bijlagen bleek ook, dat zijn vordering op de GmbH jaarlijks met zeer forse bedragen toenam, terwijl hij geen inkomsten uit de SG verantwoordde. Toch stelde de inspecteur geen nader onderzoek in naar mogelijke inkomsten uit het belang in de SG. Daardoor ontbrak het nieuwe feit voor het opleggen van navorderingsaanslagen. De inspecteur stelde pas door de verzoeken om woonplaatsverklaringen voor de teruggaaf van Duitse belasting op de hoogte te zijn gekomen van het belang in de SG. Navordering was evenmin mogelijk op grond van kwade trouw. Volgens het Hof hoefde de vennoot niet meer informatie in zijn aangifte te vermelden dan hij had gedaan. Het ging om een feitelijk en juridisch complex vraagstuk. Het was niet op voorhand duidelijk dat het door de vennoot ingenomen standpunt onjuist was. Het Hof vond dat de inspecteur er niet in geslaagd was om het bewijs te leveren dat de vennoot willens en wetens onjuiste of onvolledige informatie had verstrekt om de beoordeling door de inspecteur van de juistheid van de aangifte te bemoeilijken. De navorderingsaanslagen inkomstenbelasting werden daarom door het Hof vernietigd. De navorderingsaanslag vermogensbelasting werd ook vernietigd, omdat daarvoor evenmin aan de eis van een nieuw feit was voldaan.