14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AO3145; 38091
Een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting bestond uit een aantal vennootschappen, die actief waren als (her)verzekeringsmaatschappij. Over de aanslagen vennootschapsbelasting 1995 en 1996 ontstond een geschil met de belastingdienst. Het betrof een vijftal kwesties: a. de verzekeraar verkocht spaarhypotheken. Tegenover de hypotheeklening stond een gemengde verzekering, die op einddatum of bij eerder overlijden recht op een uitkering ter grootte van de lening gaf, waarmee de lening verplicht werd afgelost. De premie voor de verzekering bestond uit een spaardeel en een risicodeel. De spaardelen plus rente zorgden voor de uitkering op einddatum, terwijl het risicodeel zorgde voor aanvulling van het spaarsaldo bij eerder overlijden. In geschil was of het spaardeel van premies voor de spaarhypotheken mee telde voor de toevoeging aan de egalisatiereserve die verzekeraar aan mochten houden op grond van het Besluit reserves verzekeraars. Hof Amsterdam was van oordeel, dat dit niet het geval was omdat de verzekeraar de premies steeds splitste en het spaardeel niet actuarieel was bepaald. Daardoor was volgens het Hof voor dat deel geen sprake van een verzekering. De Hoge Raad onderschreef dit oordeel niet. Volgens de Hoge Raad moet een verzekeringsovereenkomst in zijn geheel worden beoordeeld en konden spaar- en risicopremie niet los van elkaar worden gezien. De spaarpremies mochten als grondslag dienen voor de berekening van de egalisatiereserve voor verzekeraars.b. De verzekeraar belegde onder andere in obligaties. De obligaties werden gewaardeerd op kostprijs of lagere beurskoers. Voor obligaties die werden gekocht voor een prijs die boven de nominale waarde lag, hanteerde de verzekeraar de amortisatiemethode. Daarbij werd het verschil tussen aankoopprijs en nominale waarde van de obligaties in de resterende looptijd afgeschreven. De Hoge Raad heeft in eerdere arresten geoordeeld, dat de amortisatiemethode in overeenstemming is met goed koopmansgebruik, maar dat de toepassing daarvan niet mag leiden tot een waardering van obligaties beneden de beurswaarde op de balansdatum. c. De obligaties, waarin de verzekeraar belegde, werden vaak voor het einde van de looptijd weer verkocht. De verzekeraar wilde de daarbij gerealiseerde boekwinsten niet in een keer in de fiscale winst opnemen, maar wilde deze toerekenen aan de resterende looptijd van de verkochte obligaties. Hof en Hoge Raad stonden dat niet toe, omdat uitstel van winstneming in strijd met goed koopmansgebruik is. De ruilarresten kunnen niet worden toegepast omdat de nieuw aangekochte obligaties economisch niet de plaats van de verkochte obligaties innamen. Er was immers een verschil in looptijd en in rente.d. Onderdeel van de verplichtingen van de verzekeraar waren lopende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Voor de waardering van de voorziening voor ingegane invaliditeitsrenten wilde de verzekeraar een rekenrente van 4% hanteren in plaats van de rente voor langlopende verplichtingen. De verzekeraar deed daarbij een beroep op de overgangsregeling, die de staatssecretaris van Financiƫn heeft ingevoerd naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad over de waardering van pensioenverplichtingen van een directiepensioenfonds. De overgangsregeling zag uitsluitend op niet ingegane verplichtingen en kan daarom niet worden toegepast op ingegane verplichtingen. e. De verzekeraar had een vergunning om (her)verzekeringactiviteiten op de Nederlandse Antillen te ontplooien. Met behulp van een vaste vertegenwoordiger, die daar was gevestigd, trad de verzekeraar op als herverzekeringsmaatschappij voor een aantal pensioenfondsen. De verzekeraar claimde op grond van de belastingregeling voor het Koninkrijk een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur weigerde die vermindering te verlenen, omdat herverzekering volgens hem niet onder de bepalingen in de belastingregeling voor verzekering valt. De Hoge Raad was van oordeel, dat herverzekering onder de belastingregeling valt. De verzekeraar had recht op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur nam in cassatie het standpunt in, dat de verzekeraar op de Nederlandse Antillen geen verzekeringsactiviteiten verrichtte. Dat standpunt had hij voor het Hof nog niet ingenomen. Daarvoor is een feitelijk onderzoek vereist, wat in cassatie niet mogelijk is. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Den Haag.