14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT7213, 38839
De Hoge Raad heeft een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam over een aanslag baatbelasting van de gemeente Hilversum bevestigd. In zijn uitspraak stelde het Hof vast dat de onroerende zaak waarop de aanslag betrekking had uit drie gedeelten bestond. Deze drie gedeelten konden, voor zover zij gebaat zouden zijn door het aanbrengen van de voorzieningen waarvoor de baatbelasting geheven werd, ook afzonderlijk als onroerende zaak voor de baatbelasting in aanmerking worden genomen. Volgens het Hof hadden twee gedeelten geen baat bij de voorzieningen en konden deze dus niet in de heffing worden betrokken. Dat oordeel was feitelijk van aard en kon in cassatie dus niet met vrucht worden bestreden.De gemeente was van mening dat deze gedeelten in de heffing konden worden betrokken op grond van de samenstelbepaling in de gemeentelijke belastingverordening. Volgens de Hoge Raad is een samenstelbepaling alleen dan in overeenstemming met de Gemeentewet als het gaat om eigendommen, die ook los van de samenstelbepaling door de aangebrachte voorzieningen gebaat zijn. De gemeentelijke wetgever mag de heffing van baatbelasting niet uitbreiden door in een samenstelbepaling een eigen definitie van het begrip onroerende zaak te geven, waardoor een niet gebate zaak toch in de heffing kan worden betrokken vanwege de omstandigheid dat deze toebehoort aan dezelfde eigenaar als het aangrenzende en wel gebate eigendom.