Bedrijfs- en aandelenfusievrijstelling kapitaalsbelasting geweigerd

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AY3744, 41998

Een concern bestond uit een houdstermaatschappij waaronder meerdere bedrijfstakken hingen. De aandeelhouders besloten in 2000/2001 om het concern te ontvlechten en in delen te verkopen. Zij verwachtten dat kandidaat-kopers voor een van de bedrijfstakken niet geïnteresseerd zouden zijn in de overige onderdelen van het concern. De aandeelhouders kozen uiteindelijk voor een ontvlechtingsscenario waarbij een nieuwe holding werd opgericht. De aandelen van de nieuwe holding kwamen in handen van één van de aandeelhouders van het concern. Vervolgens werden nieuwe aandelen in de holding geplaatst bij de aandeelhouders van het concern tegen inbreng van alle door hen gehouden aandelen in de oorspronkelijke houdstermaatschappij. Het resultaat was dat de aandeelhouders in dezelfde verhouding gerechtigd waren als voorheen. De houdstermaatschappij had op een bedrijfstak en een losse deelneming na alle overige deelnemingen al eerder verkocht. De losse deelneming werd als dividend overgedragen aan de nieuwe holding. Daarna werd de oude houdstermaatschappij met de resterende bedrijfstak verkocht. De waarde van de deelneming die als dividend aan de nieuwe holding werd overgedragen was op dat moment ongeveer ƒ 52 miljoen. De nieuwe holding deed aangifte voor de kapitaalsbelasting over een storting op aandelen van ƒ 109 miljoen. In geschil was of er recht bestond op een vrijstelling van kapitaalsbelasting, met name de bedrijfsfusievrijstelling of de aandelenfusievrijstelling. De bedrijfsfusievrijstelling is van toepassing als een lichaam het gehele vermogen of de gehele onderneming daarvan van een ander lichaam verwerft. Dat moet worden beoordeeld vanuit de inbrengende vennootschap. Naar het oordeel van Hof Arnhem konden de pakketten, die in omvang varieerden van 2,33% tot 23,57% van het aandelenkapitaal, niet zelfstandig een onderneming vormen. Geen van de inbrengers van vermogen in de holding bracht tegen het door de holding uitgegeven nieuwe aandelenkapitaal een 100%-aandelenpakket in. De bedrijfsfusievrijstelling was daarom niet van toepassing.De aandelenfusievrijstelling was niet van toepassing omdat niet werd voldaan aan de eis, dat de ingebrachte aandelen in bezit blijven. De holding beriep zich op schending van het gelijkheidsbeginsel omdat bedrijfsfusie en aandelenfusie economisch gelijke gevallen zouden zijn. Voor de bedrijfsfusievrijstelling geldt echter het voortzettingsvereiste niet. Hof Arnhem was van oordeel dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was. De vrijstelling van kapitaalsbelasting is alleen bedoeld voor duurzame situaties. Omdat het vervreemden van aandelen juridisch en technisch eenvoudiger is dan de vervreemding van een onderneming, was het redelijk om aan toepassing van de aandelenfusievrijstelling de voortzettingseis te stellen. Naar het oordeel van het Hof was er geen recht op enige vrijstelling en bestond er evenmin aanleiding tot vermindering van kapitaalsbelasting. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bevestigd. In zijn arrest gaat de Hoge Raad uitdrukkelijk in op het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel.