Beoordeling ziekenfondsverzekering ondernemer

26 maart 2004 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AO6336 Zaaknr: 38561

Onder de Wet IB 1964 werden bij gehuwden vermogensinkomsten en andere niet-verzelfstandigde inkomensbestanddelen in hun geheel toegerekend aan degene met het hoogste persoonlijke inkomen. In het geval van een onderneemster had dit tot gevolg dat zij een inkomen had dat lager was dan het voor de ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen geldende maximum. De onderneemster meende dat dit een ongeoorloofde discriminatie van gehuwden ten opzichte van ongehuwden was. Volgens de Hoge Raad is dit niet het geval. Door bij de beoordeling of iemand verzekerd is voor het ziekenfonds, aan te knopen bij diens belastbare inkomen voor de inkomstenbelasting heeft de wetgever een eenvoudig uitvoerbare en doelmatige regeling willen treffen; de wetgever heeft daarmee de hem toekomende beoordelingsmarge niet overschreden. Het arrest brengt mee dat het onder de Wet IB 2001 voor fiscale partners mogelijk is om te bewerkstelligen dat degene die ondernemer is, juist wel of juist niet valt onder de verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen. Dit kan worden bereikt door de wijze waarop zij de vrij toerekenbare inkomens- en vermogensbestanddelen tussen hen verdelen. Hierdoor kan het inkomen van de ondernemer juist boven of juist onder het voor de verplichte verzekering geldende maximum komen te liggen.