Bepaling aanmerkelijk belangwinst bij verkoop tegen betaling in termijnen

14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AV0806, 98/03071

Een concern van vennootschappen had twee groot aandeelhouders, die beiden ook directeur waren. Vanwege onenigheid over het te voeren beleid verkocht een van hen zijn aandelen aan de ander en nam ontslag als directeur. De verkoper had een minderheidsbelang. De totale verkoopprijs was ƒ 13,7 miljoen. Daarvan werd ƒ 2 miljoen direct betaald. Het restant af ƒ 11,7 miljoen zou in een aantal termijnen worden betaald. De vordering was slechts gedeeltelijk rentedragend. In zijn aangifte inkomstenbelasting 1996 ging de verkoper voor de vaststelling van de verkoopprijs van zijn aanmerkelijk belang uit van een waarde van de vordering van 50% van het nominale bedrag. De inspecteur meende dat de waarde van de vordering op ƒ 11,2 miljoen gesteld moest worden. Hof Den Bosch oordeelde als volgt.Op grond van een arrest van de Hoge Raad uit 1981 moest de overdrachtsprijs van het aandelenpakket voor zover deze niet uit een contante betaling bestond op de waarde in het economische verkeer worden gesteld. Deze waarde moest worden bepaald naar de toestand op het vervreemdingstijdstip, rekening houdend met wat op dat gebied later bekend is geworden. Het Hof onderzocht in dat verband wat de marktrente voor Nederlandse staatsleningen met vergelijkbare looptijden was op 26 januari 1996, hoe de solvabiliteit van de kopers was en wat de invloed van het (beperkte) pandrecht op de verkochte aandelen was op de waarde in het economische verkeer van de schuldvorderingen.Op grond daarvan was het Hof van oordeel dat de waarde in het economische verkeer van de vordering beduidend lager was dan de nominale waarde. Het Hof stelde deze waarde op 70% van de nominale waarde (afgerond ƒ 7,8 miljoen). Een lagere waarde was volgens het Hof niet aannemelijk gemaakt. De aanmerkelijk belangwinst was daardoor lager dan door de inspecteur in de aanslag was verwerkt.