14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AV7599, 04/02709
Een inwoner van Nederland die in Frankrijk werkte als bestuurder van een Franse vennootschap claimde over het jaar 1994 een hogere aftrek elders belast dan de inspecteur bij het opleggen van de aanslag toestond. De belanghebbende was van mening dat door een publicatie van het Ministerie van Financiën uit 1990 bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen was gewekt dat hem een hogere aftrek toekwam dan op grond van een juiste toepassing van het verdrag met Frankrijk het geval zou zijn. De door de inspecteur berekende vermindering ter voorkoming van dubbele belasting bedroeg ƒ 24.935. De belanghebbende claimde een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 76.835.Volgens het verdrag moest de vermindering worden berekend door de inkomstenbelasting over het gehele inkomen te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller het aan Frankrijk ter heffing toegewezen inkomen was en de noemer het gehele in Nederland te belasten inkomen. Het aan Frankrijk ter heffing toegewezen inkomen was niet de gehele Franse beloning, maar het aan de feitelijke uitoefening van de dienstbetrekking in Frankrijk toe te rekenen deel daarvan. De belanghebbende stelde de teller steeds op de totale Franse beloning. Hij baseerde zijn standpunt op Frans nationaal recht. Volgens dat recht wordt de beloning van de bestuurder geacht in Frankrijk te zijn verdiend. Volgens Hof Den Bosch was de publicatie van het Ministerie van Financiën, waarop de belanghebbende zijn vertrouwen baseerde, een oproep aan de inspecteurs om salary-splits kritisch te beoordelen op hun werkelijkheidsgehalte. De publicatie had geen betrekking op de wijze waarop de voorkoming van dubbele belasting dient plaats te vinden. Aan die publicatie kon de belanghebbende in 1990 objectief beschouwd niet het vertrouwen hebben ontleend dat zijn opvatting werd gedeeld door de belastingdienst. Naar het oordeel van het Hof moest de verminderingsberekening van het verdrag worden toegepast.