Berekening aftrek elders belaste tweede woning

1 december 2006 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNAV5017, 42211

Buitenlandse bezittingen worden vaak in twee landen in de belastingheffing betrokken. Dat geldt bijvoorbeeld voor in het buitenland gelegen tweede woningen. Zowel het land waarin de woning is gelegen als het land waar de eigenaar van de woning woont zal belasting heffen over de waarde van of de inkomsten uit de woning. Voor dergelijke situaties worden in verdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing regelingen getroffen. De manier waarop een dergelijke regeling moet worden toegepast is niet altijd duidelijk en daardoor nogal eens inzet van procedures. Een inwoner van Nederland had zijn tweede woning in Frankrijk gefinancierd met een lening. Voor de Nederlandse inkomstenbelasting vormden de woning en de schuld ter financiering daarvan bestanddelen van het vermogen in box 3. De heffing over de Franse woning is volgens het verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing toegewezen aan Frankrijk. Nederland mag de woning in de heffing betrekken, maar moet dan op grond van het verdrag een vermindering van belasting geven. De vraag was op welke wijze deze aftrek elders belast voor de jaren vanaf 2001 berekend moest worden. Naar het oordeel van Hof Amsterdam moet dat als volgt gebeuren. De teller van de voorkomingsbreuk bevat de bestanddelen van het inkomen van box 3 die in Frankrijk mogen worden belast. Dat waren in dit geval de woning en de hypotheekschuld ter financiering van de woning, ook al rustte die laatste op de eigen woning in Nederland. Er stond namelijk vast dat de tweede hypotheek was aangegaan ter financiering van de tweede woning. De noemer van de breuk is het gehele inkomen van box 3. Deze breuk moet worden vermenigvuldigd met de over het gehele box 3-inkomen verschuldigde belasting. De belanghebbende wilde als noemer van de voorkomingsbreuk het inkomen van de boxen 1, 2 en 3 toepassen en de uitkomst van de breuk vermenigvuldigden met de over het gehele inkomen verschuldigde Nederlandse inkomstenbelasting. Dat zou leiden tot een hogere aftrek elders belast dan de Nederlandse belasting over de Franse woning. In navolging van het Hof wees de Hoge Raad deze opvatting af. De Hoge Raad wees ook het standpunt af dat bij het bepalen van de teller van de voorkomingsbreuk geen rekening mocht worden gehouden met de schulden ter financiering van de tweede woning. Onder de Wet IB 1964 moest bij de bepaling van het inkomen uit in Frankrijk gelegen onroerende zaken rekening worden gehouden met de rente van schulden. Bij de invoering van de Wet IB 2001 heeft de wetgever met die opvatting niet gebroken. Wel moest de noemer van de breuk ter voorkoming van dubbele belasting op grond van het arrest De Groot van het Hof van Justitie EG worden verminderd met het heffingvrije vermogen. De vermindering ter voorkoming van dubbele belasting was daardoor gelijk aan de Nederlandse belasting over de tweede woning.