22 januari 2010 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN BK8945, 08/01249
Bij het opleggen van een aanslag inkomstenbelasting wordt heffingsrente berekend over het op de aanslag te betalen bedrag. Tot en met 2009 werd heffingsrente berekend over de periode van 1 juli van het aanslagjaar tot de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet.
Dat systeem had tot gevolg dat soms heffingsrenten werd berekend over een periode voordat een bate was ontvangen. Zo genoot iemand op 3 december 2007 wegens de levering van aandelen een inkomen uit aanmerkelijk belang van ruim € 960.000. Namens de betrokkene werd aan de inspecteur het verzoek gedaan om een voorlopige aanslag inkomstenbelasting op te leggen. De daarover verschuldigde inkomstenbelasting betaalde de betrokkene nog voordat een aanslag was opgelegd op 28 december 2007. Op 5 januari 2008 legde de inspecteur een voorlopige aanslag inkomstenbelasting op. Er werd conform de wettelijke regeling heffingsrente berekend over de periode 1 juli 2007 tot en met 5 januari 2008.
De wetgever heeft destijds bewust gekozen voor een systeem van berekening van heffingsrente waarbij geen rekening wordt gehouden met het tijdstip waarop inkomsten worden genoten. De inspecteur is gebonden aan de wet en heeft niet de bevoegdheid om daarvan af te wijken. De rechter heeft vervolgens niet de bevoegdheid om de redelijkheid of billijkheid van de wetgeving te toetsen.
Met spontane betalingen wordt geen rekening gehouden bij het berekenen van heffingsrente.
Met ingang van 1 januari 2010 wordt heffingsrente berekend vanaf de eerste dag van het jaar volgend op het belastingjaar.