14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU0869, 38299
Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft Hof Den Haag de bewijslast van een door de inspecteur aangebrachte omzet- en winstcorrectie op de juiste wijze verdeeld. Volgens de Hoge Raad lag in het oordeel van het Hof besloten dat betalingen per kas aannemelijk waren gemaakt en dat hetgeen de belanghebbende aanvoerde aan dat oordeel niet in de weg stond. De belanghebbende vond dat het Hof hem onvoldoende in de gelegenheid had gesteld om de vermoedens dat de betaling van de facturen zonder aantekening per kas zou zijn geschied te weerleggen, terwijl die vermoedens feitelijke grondslag misten. Als de belanghebbende beschikte over tegenbewijs dat hij had willen laten meewegen in de oordeelsvorming van het Hof had hij dat bewijs moeten presenteren of een bewijsaanbod moeten doen.