14 mei 2007 | Ministerie van Financiën | besluit | DGB2002/3677M
De Hoge Raad heeft op 26 april 2002 een belangrijk en opmerkelijk arrest gewezen inzake de positie van de directeur-grootaandeelhouder voor de BTW.De Hoge Raad besliste in bovenstaand arrest dat een directeur van een vennootschap waarin hij meer dan de helft van de aandelen (en dito zeggenschap) bezit, wordt aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet Omzetbelasting. Door de kwalificatie als ondernemer voor de BTW, is de directeur-grootaandeelhouder (DGA) in beginsel BTW verschuldigd over zijn salaris en andere vergoedingen die hij van de vennootschap ontvangt. In de visie van de Hoge Raad ontvangt hij zijn arbeidsvergoeding immers niet als ondergeschikte maar als zelfstandig ondernemer. De Hoge Raad heeft zich niet uitgelaten over de directeur – grootaandeelhouder met een aandelenbezit van 50%. Aangezien een 50%-aandeelhouder normaliter niet ondergeschikt is aan de leiding van de B.V., waarvan hij zelf deel uitmaakt, zou naar onze mening ook in deze situatie sprake kunnen zijn van ondernemerschap.Let op: Als de DGA andere prestaties dan arbeidsprestaties verricht aan de BV waarvan hij grootaandeelhouder is, zijn deze in beginsel eveneens onderworpen aan BTW.Let op: De dividenden die de DGA in de hoedanigheid van aandeelhouder ontvangt zijn niet onderworpen aan BTW. Dit is naar onze mening anders als onomstotelijk zou kunnen worden vastgesteld dat (een deel van) de dividenden feitelijk een vergoeding voor arbeidsprestaties zijn.Volledigheidshalve geven wij aan dat er tevens loonbelasting is verschuldigd over de arbeidsbeloning inclusief kosten en andere belaste vergoedingen van de directeur-grootaandeelhouder (DGA).Voor de loonbelasting blijft de DGA gekwalificeerd als werknemer.De praktijkIedere DGA die meer dan 50% van de aandelen en zeggenschap in zijn BV bezit moet vanaf 26 april 2002 BTW berekenen over zijn totale arbeidsbeloning. Deze BTW dient door de DGA gefactureerd te worden en vervolgens afgedragen te worden aan de belastingdienst. Het arrest leidt dus voor DGA’s tot extra administratie. Daar staat tegenover dat de DGA vanaf nu recht heeft op aftrek van voorbelasting op alle investeringen in goederen die hij gebruikt in het kader van deze onderneming, denk aan de aanschaf van een auto, automatiseringsapparatuur, telefoon, e.d. Tevens kan de DGA – indien sprake is van geringe vergoedingen – gebruik maken van de kleine ondernemersregeling.Indien de BV volledig recht op aftrek van voorbelasting heeft, kan de BV deze door de DGA in rekening gebrachte BTW in aftrek brengen. Dit is anders als de BV geen of geen volledig recht op aftrek van voorbelasting heeft of als de BV geen ondernemer voor de omzetbelasting is. De door de DGA in rekening gebrachte BTW die niet of niet geheel aftrekbaar is, zal mitsdien tot een extra kostenpost bij de BV leiden.Beleid FinanciënDe Staatssecretaris van Financiën heeft op 24 juli 2002 een besluit gepubliceerd, waarin hij ingaat op de gevolgen van dit arrest van de Hoge Raad. Hij maakt daarbij onderscheid tussen de volgende twee situaties:1. Fiscale eenheid voor de BTWDe betrokken DGA en BV worden, al dan niet op verzoek, bij een voor bezwaar vatbare beschikking aangemerkt als één ondernemer voor de omzetbelasting. Er is sprake van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting als de Nederlandse DGA en de Nederlandse BV waarvan hij grootaandeelhouder is, beide ondernemer zijn en structureel in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een eenheid vormen.Normaliter kan een fiscale eenheid pas ingaan op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de inspecteur de beschikking heeft afgegeven.De Staatssecretaris heeft in bovengenoemd besluit goedgekeurd dat, indien het verzoek tot afgifte van een beschikking voor een fiscale eenheid omzetbelasting vóór 1 januari 2003 is ingediend, er gehandeld wordt alsof er sprake is geweest van een fiscale eenheid met ingang van 26 april 2002.Het voordeel van een fiscale eenheid omzetbelasting is dat er géén BTW berekend hoeft te worden over de onderlinge prestaties en de DGA géén eigen administratieve verplichtingen krijgt opgelegd, waaronder het uitreiken van onderlinge facturen en het indienen van een omzetbelastingaangifte.Het nadeel is dat er onderlinge hoofdelijke aansprakelijkheid bestaat voor de omzetbelastingschulden van alle gevoegde vennootschappen. De DGA wordt derhalve mede aansprakelijk voor de omzetbelastingschulden van de BV(s).Naar onze mening is deze mede aansprakelijkheid in beginsel dan ook een belangrijke reden om terughoudend te zijn met het aanvragen van een fiscale eenheid omzetbelasting.De belastingdienst kan echter ook zonder een daartoe ontvangen verzoek een fiscale eenheid opleggen.In gevallen van gedeeltelijke – of volledige vrijstelling omzetbelasting (bijv. verzekeringsbranche, onderwijs, medici e.d.) is het raadzaam de fiscale eenheid wel aan te vragen. Hierdoor wordt voorkomen dat in de vrijgestelde sfeer extra belastingheffing optreedt.2. Maatschappen / meerdere vennootschappenAls de BV van de DGA maat is van een maatschap, is deze BV geen ondernemer voor de omzetbelasting (de maatschap zelf is de ondernemer) en kan derhalve geen deel uitmaken van een fiscale eenheid omzetbelasting. Hetzelfde geldt wanneer een DGA meer dan de helft van de aandelen bezit in meer dan één vennootschap die niet in dezelfde fiscale eenheid zijn of kunnen worden opgenomen omdat niet aan de voorwaarden wordt voldaan.De Staatssecretaris heeft in deze situaties goedgekeurd dat er voor de werkzaamheden van de DGA wordt gehandeld alsof er sprake is van een fiscale eenheid tussen de DGA en elk van de betrokken vennootschappen (fictieve f.e.).Daarvoor geldt wel de voorwaarde dat wordt afgezien van aanspraak op aftrek van voorbelasting die betrekking heeft op de goederen en diensten die de DGA bezigt ten behoeve van de werkzaamheden die hij verricht jegens de vennootschap waarvan hij DGA is.