Besluit inzake maatstaf van heffing overdrachtsbelasting

14 mei 2007 | Ministerie van Financiën | besluit | CPP2006/878M, Stcrt. nr. 42

De minister heeft een aantal besluiten over de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting geactualiseerd en samengevoegd in een besluit. Voor de situatie waarin iemand eerst de economische eigendom en daarna de juridische eigendom verkrijgt is een goedkeuring opgenomen. Zowel de verkrijging van de economische eigendom als de verkrijging van de juridische eigendom van een onroerende zaak leidt namelijk tot heffing van overdrachtsbelasting. De wet geeft bij een dergelijke verkrijging in fasen (eerst juridisch en dan economisch of andersom) door dezelfde persoon een vermindering van de maatstaf van heffing bij de tweede verkrijging. Over het bedrag waarover bij de eerste verkrijging overdrachtsbelasting of omzetbelasting was verschuldigd hoeft bij de tweede verkrijging geen overdrachtsbelasting betaald te worden. De wet kent ook een vermindering van de maatstaf van heffing voor elkaar binnen een periode van zes maanden opvolgende leveringen. Bij de opvolgende levering hoeft slechts over de meerprijs belasting betaald te worden. Deze vermindering kan een ongewenst effect hebben op de achtereenvolgende juridische en economische verkrijging. Als namelijk bij de eerste verkrijging de vermindering voor opvolgende leveringen binnen zes maanden is toegepast, dan is voor het gedeelte waarmee de heffingsmaatstaf is verminderd geen sprake van verschuldigde belasting. Bij de tweede verkrijging wordt de maatstaf van heffing dan slechts verminderd met het bedrag waarover bij de eerste verkrijging feitelijk overdrachtsbelasting is betaald. De minister van Financiën heeft voor deze situatie goedgekeurd dat de overdrachtsbelasting die door de vermindering bij de eerste verkrijging niet is geheven bij de tweede verkrijging wordt beschouwd als verschuldigde overdrachtsbelasting. Voor het overige is het nieuwe besluit niet als beleidswijziging bedoeld.