14 mei 2007 | Ministerie van Financiën | besluit | CPP2003/2802M
Bij het gebruik van een personenauto door een ondernemer voor de omzetbelasting moet onderscheid worden gemaakt tussen privé en zakelijk gebruik. Vanwege het privé-gebruik moet er een correctie plaatsvinden op de aftrek van voorbelasting. Deze correctie wordt op grond van de uitvoeringsbeschikking omzetbelasting bepaald aan de hand van het voor de inkomstenbelasting geldende privé-gebruik. De wetswijzigingen in de regeling voor het privé-gebruik auto hebben niet tot gevolg, dat de correctiebepaling in de omzetbelasting niet meer van toepassing is. Met ingang van 1 januari 2004 bedraagt de correctie 12% van 22% van de catalogusprijs van de auto inclusief BTW. Voor personeel met een auto van de zaak geldt een andere regeling, namelijk die van het besluit uitsluiting aftrek voorbelasting (BUA). Die regeling sluit aan bij het werkelijke privé-gebruik, inclusief woon-werkverkeer van het personeel. Omdat de gegevens daarvan veelal niet voorhanden zijn, wordt vaak de correctieregeling voor de ondernemer toegepast. Naar het oordeel van de staatssecretaris van Financien is dat niet juist, omdat daarbij geen rekening met het privé-karakter van het woon-werkverkeer wordt gehouden. Toepassing van die correctieregeling is toegestaan als het percentage van 22 wordt vervangen door 25. Dat percentage is dan inclusief woon-werkverkeer. Gebruikt het personeel de auto niet privé maar wel voor woon-werkverkeer dan mag een bijtelling van 10% worden gehanteerd. Tegenbewijs is mogelijk tegen beide percentages.