25 maart 2008 | Overig | jurisprudentie | LJNBC8062, AWB 07/3139
Een werkgever had een regeling voor de auto’s die hij aan zijn werknemers ter beschikking stelde. Volgens deze autoregeling kwamen de kosten minus de eigen bijdrage van de werknemer voor rekening van de werkgever. De eigen bijdrage was gelijk aan het verschil tussen de totale autokosten van een jaar en de kosten van de zakelijke kilometers. Tot de kosten behoorde de afschrijving, inclusief het verschil bij verkoop of inruil tussen opbrengst en boekwaarde. Een werknemer nam bij zijn uitdiensttreding de auto van de werkgever over. Naast de waarde die was bepaald aan de hand van een koerslijst moest de werkgever het verschil tussen de boekwaarde en de overnameprijs aan zijn werkgever betalen. De werknemer bracht dat bedrag in mindering op de bijtelling voor het privégebruik van de auto. Zou de werkgever de afschrijving tijdens de looptijd van de autoregeling juist hebben berekend, dan zou de maandelijkse eigen bijdrage hoger zijn geweest. De bijbetaling achteraf vormde een correctie op de eerder betaalde te lage maandelijkse bedragen voor het privégebruik. Volgens de belastingdienst had de bijbetaling geen betrekking op het gebruik van de auto, maar werd deze veroorzaakt door de beëindiging van de dienstbetrekking en de tussentijdse beëindiging van de autoregeling. De werknemer zou deze bijbetaling ook hebben moeten doen als hij de auto alleen zakelijk zou hebben gebruikt. Volgens de rechtbank was de bijbetaling de compensatie voor een extra afschrijving over de gebruiksperiode van de auto. Deze compensatie had niet alleen betrekking op het privégebruik, maar ook op het zakelijke gebruik. Splitsing van de betaling moest naar rato van het gebruik plaatsvinden.