11 juli 2008 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNAY5990, 41335
Ondernemers kunnen de omzetbelasting die aan hen in rekening wordt gebracht in mindering brengen op de omzetbelasting die zij aan de belastingdienst moeten afdragen in verband met de leveringen en diensten die zij in de betreffende periode hebben verricht. De aftrek van voorbelasting kan ongedaan gemaakt worden wanneer facturen niet worden betaald. De belastingdienst legde naar aanleiding van een boekenonderzoek aan een ondernemer op grond van deze laatste wetsbepaling een naheffingsaanslag op. Deze had betrekking op twee schulden die de ondernemer had aan zijn vader en de BV van zijn vader. De schulden hadden betrekking op aan de ondernemer verrichte leveringen. De daarbij berekende omzetbelasting had de ondernemer destijds als voorbelasting in aftrek gebracht. Beide schulden werden omgezet in een overeenkomst tot geldlening. Bij een dergelijke omzetting wordt de schuld vernieuwd. Schuldvernieuwing geldt als een vorm van betaling. De bijzondere bepaling die de aftrek van voorbelasting wegens niet betaling ongedaan maakt is dan niet van toepassing. Volgens het Hof was de omzetting in een geldlening geen vorm van schuldvernieuwing maar een betalingsregeling voor bestaande schulden. Het Hof merkte de schulden aan als niet betaalde vergoedingen voor leveringen en diensten, waardoor de ondernemer de door hem eerder in aftrek gebrachte omzetbelasting alsnog verschuldigd werd omdat inmiddels twee jaren waren vestreken na het opeisbaar worden van de vergoedingen. In cassatie oordeelde de Hoge Raad anders. Voor een van de twee schulden was duidelijk dat partijen geen andere bedoeling hadden dan schuldvernieuwing. Het oordeel van het Hof dat er een betalingsregeling was getroffen miste de vereiste onderbouwing. De Hoge Raad was van oordeel dat voor deze schuld schuldvernieuwing had plaatsgevonden. Naheffing van omzetbelasting was ten onrechte. De andere schuld was ontstaan in 1994. Dat betekende dat bij niet-betaling de eerder in aftrek gebrachte omzetbelasting in 1996 verschuldigd was geworden. De naheffingsaanslag had echter betrekking op het jaar 1997. De omzetbelasting over deze schuld kon dus niet in deze naheffingsaanslag verwerkt zijn. De Hoge Raad heeft de naheffingsaanslag daarom verminderd.