Bewust niet aangeven van nagekomen ondernemingsbaten is kwade trouw

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AE8365 Zaaknr: 37090

Bij zijn uittreden uit de maatschap behoudt een vennoot het belang bij een aantal dubieuze vorderingen. Hij wenst die tot zijn privé-vermogen te rekenen. Volgens Hof en Hoge Raad mag dat niet, gezien de samenhang met de onderneming. Dat betekent, dat de opbrengst als nagekomen ondernemingsbaten tot zijn inkomen behoort. De vennoot had de vorderingen, als onderdeel van de tegenprestatie bij zijn uittreden, op nul gewaardeerd. De betalingen, die uiteindelijk binnenkwamen als aflossing van de vorderingen, nam hij niet op in zijn aangiften. De Hoge Raad vond daarom, dat hij niet te goeder trouw had gehandeld. Daarom mocht de inspecteur navorderen. Het Hof had de navorderingsaanslag eerder vernietigd wegens ontbreken van kwade trouw (en een nieuw feit). Uit de aangiften van de vroegere medevennoten zou volgens het Hof blijken, dat het door de vennoot ingenomen standpunt onjuist was.