14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN-nummer: AI0490 Zaaknr: 01/03822
In een procedure van een beroepswielrenner over de aanslag inkomstenbelasting 1998 heeft Hof Den Bosch geoordeeld, dat het basissalaris dat de wielrenner van zijn in Nederland gevestigde werkgever ontving, naar evenredigheid van de daar gewerkte dagen aan het buitenland moest worden toegerekend. Dat leidde tot een hogere aftrek elders belast dan de inspecteur wilde toestaan. De wielrenner ontving een basissalaris van ongeveer ƒ 90.000 in 1998. Daarnaast ontving hij aan start- en prijzengeld ongeveer ƒ 53.500. Naast wedstrijden in Nederland reed hij wedstrijden in Frankrijk, Spanje, België, Italië en Ierland. In de verdragen met Frankrijk en Italië is de verrekeningsmethode opgenomen als methode ter voorkoming van dubbele belastingheffing. Op grond daarvan werd de in Frankrijk en Italië ingehouden belasting verrekend met de Nederlandse inkomstenbelasting. De verdragen met België, Ierland en Spanje hanteren de vrijstellingsmethode. De bepalingen in de genoemde verdragen, die betrekking hebben op artiesten en sporters zijn gebaseerd op het OESO-model van 1963. Het model en het commentaar daarop geeft aan, dat niet alleen de in het buitenland ontvangen bedragen in het buitenland mogen worden belast, maar ook het aandeel in het salaris, dat betrekking heeft op de werkzaamheden in het buitenland. In totaal had de wielrenner in die landen 100 dagen gewerkt. Naar het oordeel van het Hof moest de aftrek elders belast worden berekend door 100/261 deel van het basissalaris minus het daaraan toe te rekenen deel van beroepskosten vermeerderd met de in België, Ierland en Spanje ontvangen inkomsten.