14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AO5052 Zaaknr: 37976
Een BV heeft een lijfrenteverplichting jegens de DGA. De lijfrenteverplichting is op de balans per 31 december 1989 opgenomen voor ƒ 1.008.792. Dat is de actuarieel berekende koopsom bij een rekenrente van 4%. De BV heeft zowel voor de berekening van het doelvermogen, dat nodig is op de ingangsdatum van de uitkering als bij het bepalen van de contante waarde van dit doelvermogen op de balansdatum die rekenrente toegepast. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling deze verplichting verlaagd met een rentestandkorting van ƒ 98.858.Hof Den Bosch volgde de zienswijze van de BV. Volgens de Hoge Raad is het stelsel van waardering, dat de BV heeft toegepast niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik. Bij de bepaling van de contante waarde op de balansdatum moet rekening gehouden worden met de marktrente. De uitspraak van het Hof is door de Hoge Raad vernietigd. Omdat de BV als subsidiair standpunt voor het Hof subsidiair een ander waarderingsstelsel heeft bepleit waarover het Hof geen oordeel heeft gegeven wordt de zaak verwezen naar Hof Arnhem.