14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AY7206, 40888
Het oorspronkelijke contract van een piloot bij de Koninklijke Luchtmacht eindigde in het jaar 2000. Hij kreeg een nieuw contract aangeboden waarin het recht op een bindingspremie was opgenomen. Als voorschot daarop werd in 2000 60% van de premie (€ 69.000) aan hem uitbetaald. De resterende 40% zou als eindafrekening binnen twee maanden na het verstrijken van de overeengekomen bindingsperiode worden uitbetaald, op de voorwaarde dat de piloot zijn verplichtingen was nagekomen. Zo niet, dan verviel de aanspraak op het premiebedrag en moest ook het voorschot worden terugbetaald. De bindingsperiode zou eindigen in 2008. In geschil was of het in 2000 betaalde voorschot loon was en zo ja, of hierop het destijds geldende bijzondere tarief van 45% van toepassing was of het progressieve tarief. Naar het oordeel van het Hof was de bindingspremie niet betaald om bepaalde werkzaamheden of diensten te beëindigen of niet uit te voeren. Daarvoor is nodig, dat de betaler van de beloning een ander belang heeft bij het niet uitvoeren of beëindigen van werkzaamheden dan het niet verbreken van de dienstbetrekking met de betaler. De premie werd betaald met geen ander doel dan de voortzetting van de dienstbetrekking bij deze werkgever. Dat betekende dat het bijzondere tarief niet van toepassing was. De betaling was een voorschot op normaal loon uit dienstbetrekking, dat zelf loon uit dienstbetrekking vormde. Dat was belast in het jaar van betaling. De Hoge Raad heeft deze uitspraak van het Hof bevestigd.