14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AR4761, 40296
Een door een vennootschap aan haar aandeelhouder verstrekte lening die naar verwachting niet kan of zal worden afgelost, moet worden aangemerkt als een onttrekking. Het bedrag van de lening heeft het vermogen van de vennootschap definitief verlaten. Niet van belang is dat het bedrag van de lening kan worden verrekend met een toekomstige dividenduitkering. Dat oordeel heeft de Hoge Raad uitgesproken in het beroep in cassatie tegen een uitspraak van Hof Amsterdam. Het Hof oordeelde dat het aan de dochtermaatschappij op het moment van het verstrekken van de lening duidelijk moet zijn geweest dat de financiƫle positie van de moedermaatschappij zo slecht was dat zij de ontvangen lening niet zou kunnen terugbetalen. Daarom merkte het Hof het bedrag van de lening, voorzover dit uitging boven de rekening-courantschuld die de dochtermaatschappij had aan de moedermaatschappij, aan als een onttrekking. Volgens de Hoge Raad is dit oordeel juist.