Boete bij navordering gematigd vanwege wanverhouding met ernst van vergrijp

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AS7553, 04/01079

Een BV verkocht in 1997 haar bedrijfspand aan de aandeelhouder voor een te lage prijs. Het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de verkoopprijs was ƒ 250.000. De belastingdienst had bij de aanslag inkomstenbelasting van de aandeelhouder rekening gehouden met een winstuitdeling van de BV van ƒ 250.000. De aandeelhouder werd in een procedure tegen die aanslag in het ongelijk gesteld door de Hoge Raad. Aan de BV werd een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1997 opgelegd met een boete van 50% van de nagevorderde belasting. In de procedure van de BV tegen de navorderingsaanslag stelde de inspecteur dat de BV te kwader trouw had gehandeld door een te lage verkoopwinst op het kantoorpand in haar aangifte op te nemen. Hof Amsterdam was, onder verwijzing naar de procedure van de aandeelhouder, van oordeel dat de BV had moeten weten dat het pand voor een te lage prijs was verkocht en dat daardoor de aangifte onjuist was. De BV had de aangifte te kwader trouw gedaan en dus had de inspecteur voor navordering geen nieuw feit nodig. Gezien de aard van het vergrijp en omdat de inspecteur aan de aangifte van de BV op het punt van de verkoopwinst te weinig aandacht had besteed vond het Hof een boete van 50% van de nagevorderde belasting buiten proporties. Het Hof verlaagde de boete tot ƒ 20.000.