29 april 2004 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN-nummer: AO8650 Zaaknr: 01/4743
Een boekhouder werkte tegen een vaste beloning voor een bedrijf. Hij deed zijn werk op het bedrijf en maakte daarbij gebruik van diverse bedrijfsfaciliteiten als een computer, software, telefoon en schrijf- en kantoorartikelen. Onder die omstandigheden is sprake van een dienstbetrekking. Het bedrijf had over de betaalde beloning van de boekhouder premies moeten afdragen aan het UWV. Omdat het bedrijf dat niet deed, legde het UWV correctienota’s op met boete. Inhoudelijk heeft het bedrijf tegen de opgelegde correctienota’s geen bezwaar gemaakt. Daarmee stond de kwalificatie van de boekhouder als werknemer vast en ook, dat het bedrijf te weinig premie had afgedragen. Dat is een vergrijp. Volgens een na het opleggen van de boete verschenen besluit hoort aan een werkgever bij een dergelijk vergrijp een boete van 25% van de nageheven premie te worden opgelegd, behoudens in het geval van fraude. Volgens de Centrale Raad van Beroep stond in dit geval niet vast, dat er fraude was gepleegd, maar was wel sprake van opzet of grove schuld. De boete, die aanvankelijk 100% van de nageheven premie bedroeg, werd daarom verminderd tot 25%. De boete werd daarna nog verder verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn sinds de aankondiging van de boete. Die aankondiging was meer dan 7 jaar voor de zitting gedaan.