BTW-vrijstelling culturele prestaties geldt ook voor solisten

14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | C-144/00

De zesde EG-richtlijn voor de BTW bevat een vrijstelling voor culturele prestaties, die worden verricht door culturele instellingen. Volgens het Hof van Justitie kan ook één natuurlijke persoon een instelling zijn, zodat de vrijstelling ook van toepassing kan zijn op individueel optredende solisten. In een eerder arrest had het Hof al vastgesteld, dat onder het begrip organisatie ook een individu kan vallen. De vrijstelling is in de richtlijn opgenomen onder het kopje “algemeen belang”. Dat houdt niet automatisch in, dat commerciële activiteiten zijn uitgezonderd van de vrijstelling. Wel hebben de lidstaten op grond van de Richtlijn de mogelijkheid om aan toepassing van de vrijstelling voorwaarden te verbinden als het niet duurzaam op het maken van winst gericht zijn of het niet mogen concurreren met commerciële ondernemingen. Uit het kopje “algemeen belang” volgen naar het oordeel van het Hof geen beperkingen voor de vrijstelling. Het arrest van het Hof is gewezen in de zaak van een Duitse organisator van concerten. Hij verzorgde de wereldtoernee van een drietal operazangers. Voor de in Duitsland gegeven concerten was hij als vertegenwoordiger van de zangers verantwoordelijk voor de afdracht van BTW. Hij hield op de betalingen aan de zangers geen BTW in en betaalde evenmin BTW aan de Duitse overheid. In verband daarmee werd hij aanvankelijk tot gevangenisstraf veroordeeld wegens fiscale fraude. Het Duitse Bundesgerichtshof moet nu uitmaken in hoeverre de organisator baat heeft bij deze uitspraak van het Europese Hof van Justitie.