1 februari 2005 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AT4106, BK-03/03703
Iemand trad op 1 augustus 1981 in dienst bij het assurantiebedrijf van zijn vader. In 1987 bracht de vader het bedrijf in een door hem opgerichte BV in. Op 1 oktober 1990 droeg de BV het assurantiebedrijf over aan de zoon van de oprichter. De zoon bleef echter in dienst van de BV ten behoeve van andere werkzaamheden dan het assurantiebedrijf. In 1993 gaf de BV aandelen uit aan de zoon. Vervolgens richtte de BV een dochtermaatschappij op. Deze dochtermaatschappij nam de door de zoon verrichte bancaire activiteiten over. Met ingang van de overnamedatum was de zoon statutair directeur van beide BV’s. De Algemene Vergadering van Aandeelhouders kende de zoon in 1993 pensioenrechten toe. De BV ging bij de berekening van de pensioenvoorziening uit van 1 augustus 1981 als datum van aanvang dienstbetrekking. De inspecteur corrigeerde de pensioenvoorziening door uit te gaan van een datum van indiensttreding in 1993. Naar het oordeel van Hof Den Haag bleek uit de stukken echter dat de toezegging was gedaan met ingang van de datum van indiensttreding in 1981 en rekening hield met de tussenliggende tijd als gewerkte dienstjaren. De voorziening was door de BV correct berekend. Het standpunt van de inspecteur was onjuist.