14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AR2292; 03/03707
Een gescheiden ouder claimde toepassing van de alleenstaande ouderkorting. Zijn dochter woonde niet bij hem, maar bij haar moeder. Zij stond in de gemeentelijke basisadministratie niet ingeschreven op het adres van haar vader. De vader gaf toe dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting. Hij stelde zich op het standpunt, dat deze wetsartikelen in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel, omdat co-ouders met één kind niet en co-ouders met meer kinderen wel de mogelijkheid hebben op de woonadressen van beide ouders een van de kinderen te laten inschrijven dus beiden aanspraak kunnen maken op de (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting. Uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat het niet de bedoeling van de wetgevers was, dat co-ouders beiden voor de korting in aanmerking zouden komen. De ouder die het kind voor meer dan zes maanden in een jaar verzorgt, is degene aan wie de korting toekomt. Hof Amsterdam is van oordeel, dat de wetgever co-ouders met één kind en co-ouders met meer kinderen niet als gelijke gevallen beschouwt. Volgens het Hof heeft de wetgever daarmee de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid niet overschreden.