Coffeeshophouder hoeft geen inkoopfacturen bij te houden: geen verwerping administratie

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AT7067, 04/00449

Naar het oordeel van Hof Amsterdam zijn de eisen die op grond van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) aan een administratie mogen worden gesteld afhankelijk van de aard van het bedrijf. Bij coffeeshops ontbreken vaak de inkoopfacturen en andere inkoopgegevens in verband met de criminele aard van de activiteiten van de leverancier. Het gedogen van het drijven van een coffeeshop, welke activiteit raakt aan de illegale handel in cannabisproducten, brengt mee dat in het algemeen niet kan worden geëist dat de ondernemer over inkoopfacturen beschikt. Het ontbreken van inkoopfacturen leidt er niet toe dat de administratie niet aan de eisen voldoet. Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur bij het boekenonderzoek voor het jaar 2000 niet in redelijkheid kunnen vorderen dat de naam van de leverancier van de cannabisproducten zou worden verstrekt. De afwezigheid van inkoopfacturen en het ontbreken van gegevens betreffende de leverancier was op zichzelf onvoldoende grond voor toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast.Wel mag van een coffeeshophouder worden verwacht dat hij door middel van dagstaten zowel in hoeveelheden als in geld bijhoudt welke bedragen ter zake van de inkoop van cannabisproducten op welke data zijn uitgegeven en dat hij een hierop aansluitende kas- en voorraadadministratie voert. Naar het oordeel van het Hof voldeed de ondernemer in deze procedure niet aan de verplichting om de inspecteur inzicht te verschaffen in de met de verkoop van cannabisproducten gerealiseerde winst. De ondernemer betwistte de door de inspecteur gemaakte theoretische omzet niet. Het Hof volgde daarom de schatting van de inspecteur. De ondernemer had opzettelijk een onjuiste aangifte gedaan omdat het aannemelijk was dat er veel te weinig winst was aangegeven. Een boete van 50 % van de nagevorderde belasting is dan passend. Sinds het opleggen van de navorderingsaanslag was een periode van 32 maanden verstreken. Wegens overschrijding van de redelijke termijn vond het Hof een vermindering van de boete met 5 % op zijn plaats. Als gevolg van een administratieve fout had de inspecteur een boete opgelegd van 45 %. Daarom bleef verlaging achterwege.