Compromis nietig door van wet afwijkend heffingsmoment

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN-nummer: AP1115 Zaaknr: 03/00209

Een werknemer nam in de jaren 1995 tot en met 1999 deel aan een aandelenoptieregeling van de Amerikaanse moedermaatschappij van zijn werkgever. De in een bepaald jaar toegekende opties waren uit te oefenen in gedeelten; voor het eerst één jaar na toekenning van de opties voor 25%, weer een jaar later weer 25% en zo vervolgens. De werknemer moest op die tijdstippen nog in dienst zijn van de werkgever. De werkgever had een afspraak met de belastingdienst gemaakt over de fiscale behandeling van de opties. Als heffingsmoment gold het moment van toekenning van de opties. De waarde van de opties was bepaald op 15% van de uitoefenprijs. In het loon over 1999 van deze werknemer was een bedrag van ƒ 191.044 opgenomen als waarde van de in 1999 toegekende opties. In geschil was of dit, ondanks de wijzigingen in de belastingheffing over werknemersoptierechten, terecht was gebeurd. Hof Amsterdam was van oordeel, dat de afspraak van de werkgever met de belastingdienst over de optierechten afweek van de wettelijke regeling en daarom vernietigd moest worden. Die vernietiging betrof niet alleen het moment van belasting heffen, maar ook de waarde van de optierechten. Op dat punt kreeg de werknemer gelijk.Daarnaast speelde de vraag of het gedeelte van de overwaarde van de eigen woning ten tijde van de scheiding van de werknemer als afkoop van alimentatie aan zijn ex-echtgenote kon worden aangemerkt. Volgens het echtscheidingsconvenant was de overwaarde van de echtelijke woning ƒ 25.000. In beroep nam de werknemer het standpunt in dat de overwaarde ƒ 80.000 bedroeg, waarvan de helft was aan te merken als afkoop van de alimentatieverplichtingen. Omdat de alimentatieverplichting niet was verminderd, was het Hof van oordeel, dat de nader vastgestelde overwaarde in de woning niet als afkoop van dergelijke verplichtingen kon gelden.