Conclusie AG over wijze van waardering monument voor WOZ

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AY7204,CPG 42173

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft een conclusie genomen in een zaak over de waardering voor de Wet WOZ van een onroerende zaak die niet in gebruik is als woning en die voor een gedeelte wordt beschermd door de Monumentenwet 1988. De vraag is of een dergelijke zaak voor de WOZ in zijn geheel of slechts gedeeltelijk naar de waarde in het economische verkeer moet worden gewaardeerd. Voor niet-woningen geldt dat zij worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer, tenzij de vervangingswaarde hoger is dan de waarde in het economische verkeer. In dat geval geldt de vervangingswaarde. Monumenten zijn echter uitgezonderd van waardering op de hogere vervangingswaarde. De vraag komt er dus op neer of deze uitzondering geldt voor de gehele onroerende zaak of slechts voor het monumentale gedeelte. De verwarring komt doordat de term onroerende zaak ook wordt gebruikt om een samenstel van verschillende onroerende zaken aan te duiden. De Advocaat-generaal legt de tekst van het wetsartikel zo uit dat de uitzondering geldt voor de gehele onroerende zaak waarvan een gedeelte als monument is ingeschreven. In geval van een samenstel van een monument en een niet-monument trekt het monument het niet-monument echter niet mee. Deze uitleg sluit aan bij de bedoeling van de wetgever om te voorkomen dat rijksmonumenten met een lage waarde in het economische verkeer met hoge heffingen worden belast. Volgens de opvatting van de Advocaat-generaal is het oordeel van Hof Amsterdam over de waardering van een kazerne die uit een monumentaal gedeelte en een niet als rijksmonument aan te merken gedeelte bestond juist.