14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AT0372, 04/00916
Een apotheker was lid van een farmaceutische groothandel die in de vorm van een onderlinge werd gedreven. Zijn tegoed op de ledenrekening bij de onderlinge vormde verplicht ondernemingsvermogen, maar was niet op de balans opgenomen. Bij de beëindiging van de onderneming in 1990 ging de vordering op de onderlinge naar het privé vermogen en had de waarde van de vordering als winst moeten worden verwerkt. De inspecteur had bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting 1990 geen rekening gehouden met de vordering. Omdat de termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag over 1990 was verstreken vorderde hij na over 1991. Na verwijzing door de Hoge Raad moest Hof Arnhem onderzoeken wat bij het staken van de onderneming in 1990 de waarde van de tot het ondernemingsvermogen behorende rechten op de onderlinge was. De vraag was daarbij of met toepassing van de zogenoemde foutenleer over 1991 kon worden nagevorderd. Toepassing van de foutenleer houdt in dat een gemaakte fout wordt hersteld in het oudste nog openstaande jaar. Naar het oordeel van Hof Arnhem moet daaronder worden verstaan het oudste jaar waarover de primitieve aanslag nog niet is vastgesteld ten tijde van de wil tot herstel van de gemaakte fout. Volgens het Hof was daarbij niet van belang dat de onderneming inmiddels definitief was gestaakt omdat het ondernemingsvermogen in zoverre, in strijd met de verplichting dat vermogen over te brengen naar het privé-vermogen, in stand was gebleven. Volgens het Hof houdt de door de Hoge Raad geformuleerde foutenleer in dat er buiten het jaar waaraan de winst moet worden toegerekend maar één (extra) heffingsjaar is voor het geval er te weinig belasting is geheven. Dat is het oudste jaar waarover de primitieve aanslag nog niet is opgelegd. De gemaakte fout kon niet in 1991 worden hersteld. Het Hof vernietigde daarom de uitspraak en de navorderingsaanslag.