14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNAZ7256, AWB 05/5124
Bij het vaststellen van het aan Nederland ter belastingheffing toegewezen inkomen van een buitenlander die door zijn werkgever naar Nederland was uitgezonden ging de inspecteur uit van de door de Hoge Raad in een arrest uit 2005 gegeven berekeningswijze. Deze berekeningswijze komt erop neer dat het aan de in de werkstaat verrichte arbeid toe te rekenen loon moet worden bepaald door het jaarloon te vermenigvuldigen met een breuk. De teller bestaat uit het aantal in de werkstaat gewerkte dagen en de noemer uit het aantal dagen van het kalenderjaar, verminderd met weekenddagen, vakantiedagen en feestdagen waarop niet hoeft te worden gewerkt. De belanghebbende bestreed deze opvatting en wilde dat de inspecteur de berekeningswijze van een arrest uit 1997 hanteerde. De noemer van de breuk bestond volgens die berekeningswijze uit het aantal kalenderdagen verminderd met de weekenddagen. Dagen waarop als gevolg van ziekte, vakantie en dergelijke niet was gewerkt bleven buiten beschouwing. Alleen weekenddagen, die in de teller als werkdagen waren meegeteld, moesten ook in de noemer worden meegenomen. De belanghebbende meende dat het arrest uit 2005 alleen van toepassing was op de situatie van een binnenlands belastingplichtige van wiens salaris een deel aan het buitenland moest worden toegerekend. De rechtbank volgde deze beperkte uitleg van het arrest niet. In het arrest ging het over het aan de in de werkstaat verrichte arbeid toe te rekenen loon, zonder te bepalen of Nederland dan wel een andere staat de werkstaat was. Volgens de rechtbank gold de berekeningswijze uit het laatste arrest ook voor niet-inwoners van Nederland die werkzaamheden in dienstbetrekking verrichten in Nederland.