14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AY9986, 42725
Volgens Hof Amsterdam viel de winst die een BV behaalde bij de koop en verkoop van alle aandelen in een andere vennootschap niet onder de deelnemingsvrijstelling. De BV had een koopoptie verkregen. Op de dag dat de BV deze optie uitoefende verkocht de BV de aandelen aan een derde. De BV behaalde met de verkoop van de aandelen een winst van ƒ 7.700.000. Het Hof baseerde zijn oordeel dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing was op de omstandigheid dat de BV nooit eigenaar van de aandelen was geweest. Volgens het Hof was het zogenaamde Falconsarrest van de Hoge Raad uit 2002 niet van toepassing op de optie op de aandelen omdat de BV niet van plan was om de bij de uitoefening van de optie te verkrijgen aandelen te houden. De Hoge Raad was het met de opvatting van het Hof niet eens. Wanneer de uitoefening van een optie op aandelen door een vennootschap tot gevolg heeft dat de vennootschap een deelneming verwerft is de deelnemingsvrijstelling van toepassing indien de vennootschap de deelneming vervreemdt voor een hoger bedrag dan de kostprijs van de deelneming. Dat geldt ook indien de vennootschap wegens de doorverkoop van de aandelen geen risico heeft gelopen met betrekking tot die deelneming. Alleen als de aandelen in het vermogen van de vennootschap zijn aan te merken als voorraad geldt de deelnemingsvrijstelling niet. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Den Haag omdat Hof Amsterdam een aantal stellingen van de inspecteur niet had behandeld.