14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AH1178 Zaaknr: 38136
Een BV, die zijn onderneming in 1992 overdraagt aan een in dat jaar opgerichte BV, waarbij wordt overeengekomen, dat de resultaten van de onderneming vanaf 1 januari 1991 toekomen aan de overnemende partij, hoeft pas winst te nemen in het jaar van de feitelijke overdracht, dus in 1992. Dat is de uitkomst van een procedure over de aanslag vennootschapsbelasting 1991, waarin de inspecteur de winst had verhoogd met de waarde van de goodwill van de onderneming. De BV heeft de winst bij overdracht niet in de aangifte over 1992 (het jaar van overdracht) verwerkt. Aanvankelijk volgt de inspecteur die aangifte, maar in het jaar waarin het Hof uitspraak over de aanslag van 1991 doet legt hij een navorderingsaanslag over 1992 op. Het Hof is van oordeel, dat de inspecteur beschikt over het voor navordering benodigde nieuwe feit, omdat hij bij het opleggen van de aanslag 1992 niet op de hoogte was van de overdracht van de onderneming. Volgens het Hof mocht hij afgaan op de aangifte. Uit de correspondentie over 1991 was niet duidelijk geworden wanneer de onderneming was overgedragen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof op dat punt bevestigd. Niet juist is volgens de Hoge Raad de uitspraak van het Hof dat geen desinvesteringsbetalingen hoeven plaats te vinden. Vanwege de overdracht van de onderneming zijn in principe desinvesteringsbetalingen verschuldigd. Niet duidelijk is, of het Hof van oordeel is, dat geen desinvesteringsbetalingen verschuldigd zijn of dat die betalingen nihil bedragen. Op dat punt is de zaak verwezen naar Hof Den Haag voor verdere afhandeling.