Dienstbetrekking voor in seksclub werkzame prostituees; aan exploitant opgelegde boete gematigd

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AU3995, 03/02264

Naar het oordeel van Hof Amsterdam waren prostituees in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam voor de exploitant van een seksclub. Er was voldaan aan de drie criteria voor een dienstbetrekking: gezagsverhouding, verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting en verplichting tot betaling van loon. Het bestaan van een gezagsverhouding leidde het Hof af uit de door de exploitant opgestelde huisregels en de controle op de naleving hiervan. Daaronder vielen de periodieke medische keuring van de prostituees en de kledingvoorschriften. De prostituees werden betaald naargelang het aantal verrichte prestaties. Dat niet werd betaald wanneer een prostituee geen prestaties verrichtte, belemmerde de aanwezigheid van een dienstbetrekking niet. Het Hof vond aannemelijk dat de prostituees verplicht waren om persoonlijk arbeid te verrichten. Op basis van een weekrooster gingen zij de verplichting aan om op bepaalde dagen te komen werken. De inspecteur had terecht een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd. Hoewel partijen zich niet hadden uitgelaten over de boete, verminderde het Hof deze toch. De naheffingsaanslag en de boete waren opgelegd op één aanslagbiljet. Het bezwaar tegen de aanslag moest daarom mede worden beschouwd als bezwaar tegen de boete. In het controlerapport van de belastingdienst was een verzuimboete aangekondigd van 10 % van het niet betaalde bedrag met een maximum van € 4.537. In afwijking daarvan was een boete opgelegd van € 8.381. Het Hof was van oordeel dat terecht een verzuimboete was opgelegd, maar op grond van de wet mocht deze niet meer bedragen dan € 4.537. Het Hof verminderde de boete tot dat bedrag.