14 mei 2007 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN: AT3361, 03/4249
De twee directeuren van een automatiseringsbedrijf hadden ieder een aandelenpakket van 22,5%. De overige 55% was in handen van een BV die uitsluitend als financier bij het bedrijf betrokken was. Deze BV had een lening verstrekt aan het automatiseringsbedrijf op de voorwaarde van overdracht van een belang van 55%. De directeuren hadden daaraan voldaan door ieder een deel van hun aandelen aan de BV te verkopen voor de prijs van ƒ 1 per aandeel. De terugkoop van deze aandelen was geregeld voor een prijs van maximaal ƒ 1.150 per aandeel. De directeuren hadden zowel het recht als de plicht tot terugkoop. De directeuren konden tegen hun wil ontslagen worden omdat volgens de statuten voor het ontslag van een directeur een 2/3 meerderheid van de stemmen in de algemene aandeelhoudersvergadering voldoende was. De rechtbank was van oordeel dat onvrijwillig ontslag van een van de directeuren zich nooit zou voordoen, omdat zij op ieder door hun gekozen moment het recht van terugkoop konden uitoefenen. Daarmee konden zij een besluit tot hun ontslag blokkeren. De Centrale Raad van Beroep was het niet eens met het oordeel van de rechtbank. De overeenkomst waarin het terugkooprecht was opgenomen bevatte een voorgestelde datum van overdracht. Die datum kon door partijen in onderling overleg worden aangepast en niet op een door de directeuren vast te stellen moment. Omdat de BV de controle in de aandeelhoudersvergadering van het automatiseringsbedrijf wilde gedurende de looptijd van de lening vond de Centrale Raad van Beroep het niet goed voorstelbaar dat de BV de bedongen zekerheid direct zou opgeven door het verlenen van een onvoorwaardelijk optierecht. Er was sprake van verzekeringsplicht voor beide directeuren tot het moment waarop zij de aandelen teruggekocht hadden.