14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNAZ4976, AWB 05/327
Een bouwkundige bleef, nadat zijn dienstbetrekking bij een bedrijf wegens pensionering was beëindigd, werkzaamheden verrichten voor zijn vroegere werkgever. Hij werkte van huis uit en had een grote mate van zelfstandigheid. Met zijn opdrachtgever had hij een beloning afgesproken van € 60 per uur inclusief reis- en verblijfkosten. Voor de verrichte werkzaamheden stuurde de bouwkundige declaraties naar zijn opdrachtgever, waarop hij de gemaakte reis- en verblijfkosten (in 2002 in totaal € 2.522) apart vermeldde. De opdrachtgever vergoedde deze kosten niet apart. De bouwkundige bracht deze kosten in zijn aangifte inkomstenbelasting in aftrek, maar de inspecteur stond dat niet toe. De opdrachtgever hield op de betalingen aan de bouwkundige loonheffing in ter voorkoming van mogelijke naheffingsaanslagen. Voor de rechtbank was in geschil of tussen de bouwkundige en zijn opdrachtgever een dienstbetrekking bestond. Het belang van de kwalificatie van de arbeidsverhouding lag in de mogelijke aftrek van gemaakte kosten. Een arbeidsverhouding is een dienstbetrekking als aan drie criteria is voldaan: a. de opdrachtnemer is verplicht gedurende zekere tijd de arbeid persoonlijk te verrichten; b. de opdrachtgever is verplicht tot het betalen van een beloning en c. de opdrachtnemer staat in een gezagsverhouding tot de opdrachtgever. Bepalend in deze zaak was de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Volgens de rechtbank had de bouwkundige een grote vrijheid om zijn werk naar eigen goeddunken in te richten, maar was de opdrachtgever eindverantwoordelijk voor die werkzaamheden. Er bestond een gezagsverhouding ondanks dat de opdrachtgever dat gezag niet of zelden hoefde uit te oefenen door de deskundigheid van de bouwkundige. Vanwege de kwalificatie van de arbeidsverhouding als dienstbetrekking konden de gemaakte kosten niet in aftrek worden gebracht.