14 mei 2007 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN: AX8390, 05/7093
Een arbeidsverhouding is een privaatrechtelijke diensbetrekking wanneer aan de drie doorvoor geldende criteria is voldaan. Deze criteria zijn persoonlijke dienstverrichting, een gezagsverhouding en loonbetaling. Het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft verzekerings- en premieplicht voor de werknemersverzekeringen tot gevolg. Of een arbeidsverhouding wel of niet een privaatrechtelijke dienstbetrekking inhoudt is nogal eens inzet van discussie. De uitkomst van die discussie is vaak niet de door de belanghebbende gewenste. De directrice van een BV die een kinderkledingzaak dreef was tevens minderheidsaandeelhouder. Het merendeel van de aandelen was eigendom van haar vader. Vanaf 1 januari 2000 werkte zij zonder salaris. Met ingang van 1 januari 2002 was er een arbeidsovereenkomst als directeur/bedrijfsleider/verkoper tegen een salaris van € 1.374 bruto per maand. De BV ging failliet, waarna de directrice het UWV verzocht om overname van de loonbetalingsverplichtingen. Het UWV besloot na een onderzoek dat de directrice niet verplicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen omdat zij voldeed aan de kwalificatie directeur-grootaandeelhouder (DGA). Daardoor kon er geen sprake zijn van overname van de loonbetalingsverplichtingen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Er was voldaan aan de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting en loonbetaling en er waren voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit ondergeschiktheid aan de algemene vergadering van aandeelhouders bleek.De Centrale Raad van Beroep was evenwel van oordeel dat de directrice niet verplicht verzekerd was. De arbeidsverhouding van de directrice was volgens de Centrale Raad van Beroep in beginsel geen dienstbetrekking, behoudens tegenbewijs ten aanzien van de ondergeschiktheid aan de algemene vergadering van aandeelhouders. Vanwege de familieverhouding met de grootaandeelhouder was het eigen minderheidsbelang daarvoor niet bepalend. De Centrale Raad van Beroep vond van belang dat de directrice destijds zelf de BV had opgericht en dat zij vanaf 1998 leiding gaf aan het kinderkledingbedrijf. Verder had zij twee jaar zonder salaris gewerkt en daarna tegen een salaris dat niet in overeenstemming was met haar functie. Dat salaris werd onregelmatig en soms in gedeelten betaald. Ondanks dat de directrice vanaf oktober 2002 geen salaris meer ontving, diende zij geen loonvordering in en nam zij geen ontslag, omdat de vennootschap in een slechte financiële situatie verkeerde.