Door levensverzekeringsmaatschappij berekende voorziening verzekeringsverplichtingen niet te hoog

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AE6422 Zaaknr: 37121 en 37122

In een procedure over de aanslag vennootschapsbelasting van een levensverzekeringsmaatschappij is de wijze, waarop deze maatschappij haar verplichtingen waardeert in geschil. Bepalend voor de waardering van de verzekeringsverplichtingen en de premiereserve is een convenant over de fiscale behandeling daarvan, dat in 1969 is gesloten tussen de staat en de gezamenlijke levensverzekeraars, verenigd in de NVBL. In een rapport van de rijksaccountantsdienst, dat is opgesteld naar aanleiding van een onderzoek bij de maatschappij in 1988, wordt aangegeven, dat de waarderingsmethode, die de maatschappij hanteert niet juist is. De inspecteur heeft daaraan geen gevolgen verbonden en heeft de gehanteerde waardering geaccepteerd. De maatschappij berekent haar verzekeringsverplichtingen op de tegen 4% contant gemaakte verzekerde kapitalen, vermeerderd met de contante waarde van winstbijschrijvingen en verminderd met de contante waarde van de nog te ontvangen premies. De inspecteur vindt, dat de voorziening moet worden berekend op basis van de marktrente en niet op basis van een rekenrente. Het Hof heeft vastgesteld, dat de berekende voorziening volgens het standpunt van de inspecteur niet lager uitkwam dan de door de maatschappij berekende voorziening wanneer rekening werd gehouden met winstbijschrijving, voor zover die de afgegeven garantie overtrof.